Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE9587

Datum uitspraak2001-04-12
Datum gepubliceerd2006-08-09
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers825/01
Statusgepubliceerd


Indicatie

Overschrijding beroepstermijn van 8 dagen in casu verschoonbaar.


Uitspraak

Gerechtshof te Amsterdam Tweede Meervoudige Burgerlijke Kamer X., Wonende te P., Appellante Procureur: mr. G. Palanciogullari. 1. Het geding in hoger beroep 1.1.Appellante -X.- is bij per fax op 13 september 2001 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift in hoger beroep gekomen van de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 4 september 2001 met rekestnummer 226957/FT-RK 01.1097, waarbij, onder meer, het verzoek van X. tot van toepassing verklaring van de wettelijke schuldsaneringsregeling is afgewezen. 1.2. Het hoger beroep is behandeld ter terechtzitting van 5 oktober 2001 en 9 oktober 2001. De behandeling van het hoger beroep is voortgezet ter terechtzitting van 23 november 2001. Toen is X. verschenen, bijgestaan door haar raadsman mr. S. Guman, advocaat te Amsterdam. Verder is verschenen mevrouw K. Wolfs, schuldhulpverleenster bij Budget Advies Centrum Om arm Amsterdam. 2. De gronden van de beslissing 2.1. In eerste plaats dient de vraag te worden beantwoord of X. in haar hoger beroep kan worden ontvangen. 2.2. Artikel 292, tweede lid van de Faillissementswet bepaalt de schuldenaar van een beslissing als de onderhavige gedurende acht dagen na de dag van de uitspraak in hoger beroep kan komen. Op 13 september 2001 was de termijn van acht dagen die X. ten dienste stond voor het instellen van het hoger beroep van het vonnis van 4 september 2001 verstreken. 2.3. Bij de beoordeling van het hiervoor onder 2.1. geformuleerde vraag heeft het hof acht geslagen op de navolgende feiten en omstandigheden. Ten tijde van het beschikbaar komen van bovennoemd vonnis van de rechtbank van 4 september 2001 verbleef X. bij een vriendin. Zij was met haar kinderen uit het huis in P., waar zij woonde, gevlucht, omdat haar man -Y.- haar had mishandeld. De week daarop is X. naar de Stichting Om arm Amsterdam gegaan waar zij in verband met het instellen van hoger beroep direcht werd doorverwezen naar een advocaat. X. is toen eerst naar haar huis gegaan op te proberen de uitspraak van de rechtbank, die bij de post lag, op te halen, maar gezien de problemen met haar man duurde dat enkele dagen. Vervolgens is X. - toen zij de uitspraak eenmaal in haar bezit had - direcht naar het kantoor van mr. Guman gegaan, die nog diezelfde dag hoger beroep heeft ingesteld. 2.4. Gelet op de voormelde gang van zaken kon van X. in redelijkheid geen grotere snelheid van handelen worden gevergd en treft haar op dit punt geen verwijt. Naar het oordeel van het hof dient X. derhalve ontvankelijk te worden verklaard in haar hoger beroep, mede gelet op de geringe overschrijding van de korte wettelijke termijn voor het instellen van het hoger beroep in dit soort zaken en de omstandigheid dat zij in eerste aanleg niet was voorzien van bijstand door een advocaat. 2.5. Het inleidend verzoekschrift tot van toepassing verklaring van de wettelijke schuldsaneringsregeling is ingediend door X. en haar echtgenoot Y. . Y. is echter niet in hoger beroep gekomen tegen voornoemd vonnis van de rechtbank waarbij dit verzoek werd afgewezen. 2.6. De rechtbank heeft in haar vonnis van 4 september overwogen dat uit de stukken en ter terechtzitting van 3 september 2001 is gebleken dat X. en Y. als vluchtelingen in Nederland lange tijd rond moeten komen van een zeer klein inkomen. Tijdens de vlucht naar Nederland hebben X. en Y. traumatische ervaringen opgedaan, waarvan de gevolgen nog steeds te merken zijn. X. is onder behandeling bij de RIAGG en stichting Pharos en X. heeft zijn heil gezocht in gokken en drugsgebruik. X. heeft ter zitting bij de rechtbank meegedeeld dat haar echtgenoot ziek is en zich niet aan gemaakte afspraken houdt. Voorts is geen duidelijkheid verschaft over het gokken en het drugsgebruik van Y. Gelet op het vorenstaande bestaat naar het oordeel van de rechtbank gegronde vrees dat X. en Y. hun uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren zullen nakomen. Derhalve dient het verzoek naar het oordeel van de rechtbank op grond van artikel 288 lid 1 sub b van de Faillissementswet te worden afgewezen. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft X. verklaard dat zijn - mede gezien de hiervoor onder 2.3. genoemde problemen - van de heer Y. wil scheiden. Uit het feit dat X. onder behandeling is bij de stichting Pharos leidt het hof af dat zij gedurende langere tijd in Nederland zal verblijven. Ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat X. gescheiden woont van de heer Y. Met ingang van 1 november 2001 wordt ook de uitkering van de Sociale Dienst Amsterdam gesplitst uitbetaald, zo blijkt uit de brief van de Sociale Dienst Amsterdam van 6 november 2001. Aannemelijk is dat partijen buiten gemeenschap van goederen zijn gehuwd. Bij beschikking van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam d.d. 21 november 2001 is bovendien de aansprakelijkheid van X. voor de door Y. in het gevolg aangegane verbintenissen ten behoeve van de gewone gang van de huishouding conform artikel 1:86 BW opgeheven. Voorts is gebleken dat de aansprakelijkheid van X. voor schulden zich uitstrekt tot alle schulden genoemd in de verklaring schuldsanering ex artikel 285 eerste lid onder e van de Faillissementswet, met uitzondering van de schuld aan de belastingdienst. Deze schuld ad f.3.487,72 betreft de wegenbelasting voor twee auto's die op naam van de heer Y. stonden en die niet gebruikt zijn ten behoeve van de gewone gang van de huishouding van X. en Y. maat uitsluitend door Y. zelf. 2.8. Het hof overweegt dat X. haar verplichtingen het minnelijke traject weliswaar niet is nagekomen, maar dat haat dit, gezien de bijzondere omstandigheden waarin zij toen verkeerde, thans niet zodanig kan worden aangerekend dat hierdoor gegronde vrees bestaat dat zij haat uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren zal nakomen. Het hof heeft hierbij in het bijzonder acht geslagen op de aannemelijke verklaring van X. over de huishouding tussen haar een haar echtgenoot en diens gedrag, alsmede haar thans getoonde bereidheid zich in te zetten voor de schuldsaneringsregeling. In hoger beroep heeft X. het hof ervan weten te overtuigen dat zij thans, met steun van Pharos en een ervaren bewindvoerder bij voorkeur van "Om Arm", in staat en bereid is de verplichtingen die voortvoeien uit de schuldsaneringsregeling naar behoren na te komen. 2.9. Dit alles leidt tot de volgende beslissing. 3. De beslissing Het hof: vernietigt de uitspraak waarvan beroep; verklaart alsnog van toepassing de wettelijke schuldsaneringsregeling voor X. voornoemd; verwijst de zaak naar de arrondissementsrechtbank te Amsterdam om te worden voortgezet met inachtneming van het in dit arrest overwogene. Dit arrest is gewezen door mrs. Heuveling van Beek, Willems-Morsink en Joosten en uitgesproken ter openbare terechtzitting van het hof van 4 december 2001 in tegenwoordigheid van de griffier.